17753 |
snor |
moustache (fr.):
mŏĕstasj (L422p Lanklaar),
snor:
snŏĕr (L422p Lanklaar)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
pups:
pøpš (L422p Lanklaar),
snot:
snǫt (L422p Lanklaar)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
onnutterd:
waat ënën ŏĕnöttërt (L422p Lanklaar)
|
Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
snō:tərbeͅl (L422p Lanklaar)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snoeven:
snoeven (L422p Lanklaar)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
snū:t (L422p Lanklaar),
snū:T (L422p Lanklaar),
snū.t (L422p Lanklaar),
snūt (L422p Lanklaar),
snuits:
lang snoets (L422p Lanklaar),
snuts (L422p Lanklaar),
snū.ts (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
34612 |
snuit van de wagen |
snuit:
snūt (L422p Lanklaar)
|
De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d]
I-13
|
17841 |
snurken |
snurken:
snorkə (L422p Lanklaar)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
sop:
(vr.).
soͅp (L422p Lanklaar)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
gehengsoep:
gəheŋsoͅp (L422p Lanklaar)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|