19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
zie toelichting wordbestand
mərmīət (L422p Lanklaar),
soepketel:
soͅpkētəl (L422p Lanklaar)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19518 |
soepketeltje |
gamel:
gamɛl (L422p Lanklaar),
marmietje:
mərmitšə (L422p Lanklaar)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
vr.
soͅptrējn (L422p Lanklaar)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18196 |
sok |
sok:
zoͅk (L422p Lanklaar)
|
sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
bindel:
beŋəl (L422p Lanklaar)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20724 |
soldaatjes |
krapjes:
krɛpkəs (L422p Lanklaar)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31504 |
solderen |
solderen:
sǫldērǝ (L422p Lanklaar)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
27585 |
solliciteren |
werk vragen:
werk vragen (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
[N 95, 1001]
II-5
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
paardsmest:
pē̜rts[mest] (L422p Lanklaar),
varkensmest:
vɛ.rǝkǝs[mest] (L422p Lanklaar)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
gelijnde koe:
gǝlē̜i̯ndǝ kō (L422p Lanklaar),
goed model:
gōt mǝdęl (L422p Lanklaar)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|