18066 |
spruw |
spruw:
spru (L422p Lanklaar)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L422p Lanklaar)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spijbak:
spei̯bak (L422p Lanklaar),
spijbakje:
spei̯beͅkskə (L422p Lanklaar)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21526 |
staal |
staal:
stoal (L422p Lanklaar)
|
Staal (monster). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
20125 |
staart |
staart:
start (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar),
staartje:
steirke (L422p Lanklaar),
stērtje (L422p Lanklaar)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9, III-4-2
|
34225 |
staartkoord |
zeel:
zē̜i̯l (L422p Lanklaar)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|
34087 |
staartkwast |
kwast:
kwas (L422p Lanklaar)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
24250 |
staartmees |
dennenpiepertje:
Frings; half lang als lang omgespeld
dɛnəpipərkə (L422p Lanklaar)
|
staartmees (14 klein bolletje met heel lang staartje; maakt bolnest van veertjes en mos [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33976 |
staartriem |
staartleer:
startlē̜r (L422p Lanklaar)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (L422p Lanklaar)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|