20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stèfmūdər (L422p Lanklaar)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stèfvādər (L422p Lanklaar)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
ook materiaal znd 1u, 65
heimëlëk (L422p Lanklaar)
|
geniepig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
duur:
dø̄r (L422p Lanklaar),
dø̄ǝr (L422p Lanklaar)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
krom:
kromp (L422p Lanklaar)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stiəvsəl (L422p Lanklaar)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibyǝ.gǝls (L422p Lanklaar)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
28083 |
stijlentrekker |
racagnac:
rakǝnjak (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zolder, Zwartberg]),
sylvester:
sylvester (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
18014 |
stikken |
verstikken:
verstikt (L422p Lanklaar)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
28196 |
stiklucht |
koolzuur:
koolzuur (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.]
II-5
|