e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tranende ogen leepsogen: lepsjoug (Lanklaar), lopende ogen: loͅupəndə oͅugə (Lanklaar) leepoog [ZND 01 (1922)] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
transportband, bandtransporteur riem: rēm (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Band zonder einde die tussen twee keerrollen en over een aantal draagrollen loopt. De band dient voor het transport van kolen of stenen en in sommige gevallen ook voor het vervoer van personen. Het woordtype "meco" van de respondenten uit L 417 en Q 3 duidt op de naam van de firma die de banden fabriceert (Defoin pag. 92). [N 95, 635; Vwo 89; Vwo 661; Vwo 788] II-5
transporteurmotor pantsermotor: pantsermotor (Lanklaar  [(Eisden)]   [Laura, Julia]) De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b] II-5
trant gang: gank (Lanklaar) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Lanklaar, ... ) trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trapleuning leuning: lø̜̄neŋ (Lanklaar) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelen trampelen: trampelen (Lanklaar) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelende bewegingen maken trappelen: trappǝlǝ (Lanklaar) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
traproede roede: rōi̯ (Lanklaar), stang: staŋ (Lanklaar) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter trechter: treͅxtər (Lanklaar) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1