| 27990 |
vlakke pijler |
gladde taille:
glatǝ tęj (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287]
II-5
|
| 19413 |
vlam |
vlam:
vlam (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 33283 |
vlas hagen |
richten:
rextǝ (L422p Lanklaar)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
| 17751 |
vlechten |
vlechten:
vløͅxtə (L422p Lanklaar)
|
vlechten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
| 24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flêrmoez (L422p Lanklaar)
|
vleermuis [ZND 08 (1925)]
III-4-2
|
| 20944 |
vlees |
vlees:
vlijs (L422p Lanklaar)
|
vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
| 25446 |
vlees conserveren |
zouten:
zawtǝ (L422p Lanklaar)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
| 34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlē̜i̯skō (L422p Lanklaar),
vlē̜i̯skōǝ (L422p Lanklaar)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
| 24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (L422p Lanklaar)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
| 33117 |
vlegelband |
riem:
rem (L422p Lanklaar),
rēm (L422p Lanklaar)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|