27926 |
zetspie |
cale:
kal (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.]
II-5
|
17826 |
zetten |
zetten:
zetə (L422p Lanklaar)
|
zetten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zeug (L422p Lanklaar),
zoog:
zōx (L422p Lanklaar),
zǭx (L422p Lanklaar)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
krat:
krɛt (L422p Lanklaar),
zeugkooi:
zø̄xkūi̯ (L422p Lanklaar)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (L422p Lanklaar)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zijvërt (L422p Lanklaar)
|
Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
27708 |
zeverij |
triage:
triage (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Plaats waar de kolen gezeefd worden. [N 95, 14; monogr.]
II-5
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
zig bemeuje mèt (L422p Lanklaar)
|
zich bemoeien met [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) raken:
rākǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
zich spojen (L422p Lanklaar)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|