19419 |
briket |
briket:
brikeͅt (L422p Lanklaar)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27723 |
brikettenfabriek |
brikettenfabriek:
brikettenfabriek (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De fabriek waar eierkolen en blokbriketten gemaakt werden. Op de Domaniale mijn werden alleen eierkolen gefabriceerd. Voordat er briketfabrieken waren, werden hoofdzakelijk stukkolen verkocht voor huisbrand, aldus de informant van Q 113. Deze stukkolen werden voor het stoken in kleine stukken geslagen, waardoor ook een vergruizing optrad. Het ontstane gruis werd gemengd met natte leem als bindmiddel. Hiervan werden dan klonten, klytǝ, gemaakt en na droging gestookt. [N 95, 16; monogr.; N 95A1, add.]
II-5
|
34600 |
bril |
bred:
brēǝt (L422p Lanklaar),
bril:
brel (L422p Lanklaar),
plank:
plãk (L422p Lanklaar)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (L422p Lanklaar),
klok:
klǭk (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broor (L422p Lanklaar),
brōr (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
heeë gijt noa dë sjoeël bie dë bréurs (L422p Lanklaar)
|
Broeder. [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)] || Een broeder. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
frater (lat.):
heeë gijt noa dë sjoeël bie dë fraatërs (L422p Lanklaar)
|
Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedbeest:
brø̄i̯bīǝst (L422p Lanklaar)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
brok:
brǭk (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
24133 |
broedsel |
broedsel:
brøi̯sǝl (L422p Lanklaar)
|
[L A2, 357; monogr.]
I-12
|