23204 |
doop |
doop:
doup (L422p Lanklaar)
|
Doop. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
20399 |
doopdekentje |
doopdekentje:
døͅypdekəntjə (L422p Lanklaar)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20397 |
doopjurkje |
doophemdje:
døͅyphəmkə (L422p Lanklaar)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
døͅypmətskə (L422p Lanklaar)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doupvoent (L422p Lanklaar)
|
Doopvont. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe voordoek:
bloͅwə vørenj (L422p Lanklaar)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
werkkleren:
werək kleͅijər (L422p Lanklaar),
weͅrəkleͅijər (L422p Lanklaar)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande:
aangebrande (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
27835 |
doorhouw |
montage:
montage (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
33167 |
doorschieter |
tweewas:
twiwas (L422p Lanklaar)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|