17856 |
draaien |
draaien:
drējə (L422p Lanklaar),
drēͅjə (L422p Lanklaar),
dreͅjən (L422p Lanklaar)
|
draaien [ZND A2 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L422p Lanklaar)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
draaiers:
dręi̯ǝrs (L422p Lanklaar)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (L422p Lanklaar)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
harre:
harǝ (L422p Lanklaar)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
28339 |
draaiplaats |
draaiplaat:
draaiplaat (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
34160 |
drachtig |
drachtig:
draxtex (L422p Lanklaar),
vol:
vǫl (L422p Lanklaar)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L422p Lanklaar),
volle meer:
vǫl mē̜ǝr (L422p Lanklaar)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reͅŋ (sg raŋk) (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragə (L422p Lanklaar)
|
dragen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|