19575 |
drinkbeker |
stenen bierpot:
stɛinə bērpoͅt (L422p Lanklaar)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19726 |
drinkbus |
bidon:
bǝdoŋ (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg]),
tuit:
tuit (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkən (L422p Lanklaar)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zukǝ (L422p Lanklaar),
zūkǝ (L422p Lanklaar)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
drinkglas:
dreͅnxlās (L422p Lanklaar),
glas:
glās (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
kapər (L422p Lanklaar)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drenkkuil:
dręŋkou̯l (L422p Lanklaar)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dras (L422p Lanklaar)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34236 |
droge koe |
droge koe:
drȳx kō (L422p Lanklaar)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
drȳgǝ (L422p Lanklaar)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|