e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebreide wollen muts wollen muts: wollə məts (Lanklaar), woͅllə mo͂ͅts (Lanklaar) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)] III-1-3
gebrekkig gebrekkelijk: gebrieëkëlik (Lanklaar), mankementig: makkëmentig (Lanklaar), niet gerade: neet gëraaj (Lanklaar), ongerade: oengeraaj (Lanklaar), van god getekend: van God geteikënd (Lanklaar) gebrekkig [ZND 01 (1922)] || lam [ZND 01 (1922)] III-1-2
gebruik gebruik: gebruuk (Lanklaar), gewoonte: gewoente (Lanklaar) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)] III-3-2
gedienstig gedienstig: hij is gedeenstig (Lanklaar) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedrongen persoon knauwel: hət ez ənə knauwəl (Lanklaar) gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] III-1-1
gedrukt gedrukt: gǝdrø̜kt (Lanklaar) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld geduld: heb ged gedult (Lanklaar) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee gedwee: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gëdwiej (Lanklaar), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ⁄n gewillig keintj (Lanklaar), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Lanklaar) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors geelgors: Frings; half lang als lang omgespeld  gēͅlgø̄əs (Lanklaar), schrijver: Frings; half lang als lang omgespeld  šrēi̯vər (Lanklaar) geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: geeël verf (Lanklaar), geelzucht: geilzuch (Lanklaar) de geelzucht [ZND 01 (1922)] || de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2