18103 |
ringworm |
sint-catharinarad:
Sint-Katriene rad (Q240p Lauw)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26474 |
rinnen, lekken |
(de steen) rint:
rent (Q240p Lauw)
|
Gezegd van de molenstenen wanneer het graan door speling in de steenbus naar beneden valt. Volgens de invuller uit l 372 moeten er dan nieuwe noten gezet worden (Janssen, pag. 86). [Vds 123; Jan 135 add.; Coe 111]
II-3
|
20792 |
rins |
amper:
amper (Q240p Lauw)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
20655 |
rode kool |
rode kabuis:
roiə kəbau.s (Q240p Lauw)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20819 |
roeren |
roeren:
rürken (Q240p Lauw)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
32976 |
rogge |
koren:
kō.n (Q240p Lauw)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
26430 |
rol |
rol:
rǫl (Q240p Lauw)
|
De rol waaraan in het luiwerk van een watermolen het koord of de ketting is bevestigd waarmee de zakken worden opgetrokken en afgelaten. Zie ook afb. 76. De rol is in functie vergelijkbaar met de luias in windmolens. Zie ook het lemma ɛluiasɛ. De wel (Q 241) heeft de vorm van de pletrol zoals die wordt gebruikt om aardkluiten van geploegd land te breken (vgl. WLD I.1.2, pag 165).' [Jan 230; Coe 207; Grof 234; N O, 25g; A 42A, 45]
II-3
|
26634 |
rol van de haverpletter |
rol:
rǫl (Q240p Lauw)
|
De (stalen) rol waarmee de haver in de haverpletter werd geplet. In een haverpletter bevonden zich twee van dergelijke rollen. In Q 95 was een van de twee rollen glad, de ander had kerven. De rol met kerven noemde men in Q 88 geriffeld (gǝrefǝlt). [Vds 238; Jan 248; Coe 224; Grof 252]
II-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
węlǝ (Q240p Lauw)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22443 |
rommelpot |
rommelepot:
Gebruikt met koningezingen.
roemelepot (Q240p Lauw)
|
de pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot] [N 112 (2006)]
III-3-2
|