34055 |
springstier |
springduur:
spr˙eŋdȳr (Q240p Lauw)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetelen (Q240p Lauw)
|
Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
reupen (Q240p Lauw)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18066 |
spruw |
muilziekte:
maulziekte (Q240p Lauw)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuiten (Q240p Lauw)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
as:
ā.s (Q240p Lauw),
boompje:
bø̜mkǝ (Q240p Lauw),
staakijzer:
stǫkájzǝr (Q240p Lauw)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
20125 |
staart |
staart:
stat (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9
|
26406 |
staarten |
staarten:
(enk)
stát (Q240p Lauw)
|
In de velg van het molenrad ingepende houten blokjes waartegen de schoepen zijn bevestigd. [Vds 70; Coe 64; Jan 73]
II-3
|
33976 |
staartriem |
staartteugel:
statthȳ.gǝl (Q240p Lauw)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|