26341 |
bodem, bedding |
bodem:
bō.jǝm (Q240p Lauw)
|
De bodem, de bedding van de beek. [Jan 25; Coe 17; Grof 29]
II-3
|
26452 |
bodemsel |
platte kant:
platǝ kánt (Q240p Lauw)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
22391 |
boek kaarten |
hand:
hand (Q240p Lauw)
|
alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukwęt (Q240p Lauw),
bukǫt (Q240p Lauw)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalmer:
zwoͅ.ləmərə (Q240p Lauw)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoor (Q240p Lauw)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17605 |
bolle wangen |
kakwangen:
kakwangen (Q240p Lauw)
|
Bolle wangen (toetwangen, appel-wangen, volle maan, kakwangen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw slaan:
zwat ɛm blââ gəslaogə (Q240p Lauw)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
bu.əch (Q240p Lauw),
ene boehoch (Q240p Lauw)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schutters (mv.):
de schutters (Q240p Lauw)
|
een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij] [N 112 (2006)]
III-3-2
|