26451 |
velkant |
hoge kant:
hōgǝ kant (Q240p Lauw)
|
De verticale zijde van de kerf die niet het eigenlijke maalwerk verricht. De velkant bevindt zich tegenover de maalkant. Zie ook afb. 77. [N O, 18m; Vds 195; Jan 204; Coe 186; Grof 221]
II-3
|
18159 |
verbinden van een wonde |
invezen:
invéssen (Q240p Lauw)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17932 |
verdacht rondlopen |
rondzwerven:
rondzwerven (Q240p Lauw)
|
Rondzwerven met kwaad in zin (sluipen, schuimen, schuupen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17936 |
verdwenen |
vort:
voert (Q240p Lauw)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig zijn (weg, verdwenen, rits(e), foetsie, voert, voet) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
30735 |
verflaag |
laag verf:
lǫwǝf ˲varǝf (Q240p Lauw)
|
Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.]
II-9
|
18054 |
vergiftigen |
vergeven:
vergeven (Q240p Lauw)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20367 |
verkering hebben |
caresseren:
kerseren (Q240p Lauw)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
sneeuw:
snaaif (Q240p Lauw)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
doorbrengen:
zəŋ kny.əp tər do.ər briŋə (Q240p Lauw)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
18226 |
versleten |
versleten:
versleten (Q240p Lauw)
|
Versleten. Door lang gebruik stuk gegaan, niet meer bruikbaar, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|