18153 |
dokteren |
meesteren:
meesteren (Q240p Lauw)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24310 |
donderbeestje |
hommelbeestje:
hoemelbeeskes (Q240p Lauw)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôôt (Q240p Lauw)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
34537 |
dooier |
(het) geel:
txē̜.l (Q240p Lauw),
xē̜ǝl (Q240p Lauw)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
döpskli.ət (Q240p Lauw)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
döpsfű.nt (Q240p Lauw)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
platsen:
platsen (Q240p Lauw)
|
Met schoenen of klompen door het water lopen (dabberen, platsen, smodderen, plensen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
24477 |
doorn, stekel |
doornen:
džjonə (Q240p Lauw)
|
doornen [RND]
III-4-3
|
20848 |
dopen |
dopen:
döpə (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND]
III-3-3
|
21765 |
dorpsgenoot |
dorpeling:
dorpeling (Q240p Lauw)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)]
III-3-1
|