34255 |
draaiende karnton |
botterrol:
[botter]rǫl (Q240p Lauw),
draaivat:
drēvoi̯t (Q240p Lauw),
rolvat:
rǫlvǭǝt (Q240p Lauw)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (Q240p Lauw)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
stropen:
strøͅ.pə (Q240p Lauw)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33848 |
draven |
draven:
drǭvǝ (Q240p Lauw)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
17939 |
driftig lopen |
gejaagd lopen:
gejaad (Q240p Lauw)
|
Driftig lopen (giftig, gejaagd, kwaad). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (Q240p Lauw)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelplag:
scheuttelplag (Q240p Lauw)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droog (bijvgl. nmw.):
drø̄x (Q240p Lauw)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|