17941 |
druk heen en weer lopen |
rennen:
rennen (Q240p Lauw)
|
Bedrijvig heen en weer lopen (rondridderen, -rennen, rettereren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dauf (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw),
doeven houwen ... (Q240p Lauw),
en daoef (Q240p Lauw),
Pl. [dàu.ve]
dà̝uf (Q240p Lauw)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duiverd:
dàu.vərt (Q240p Lauw),
duivert:
dǫu̯.vǝrt (Q240p Lauw)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
val:
vā.l (Q240p Lauw),
vā.l (Q240p Lauw)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
22283 |
duiventil |
duivot?:
[sic]
dauwvot (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
Duiventil.
III-3-2
|
18006 |
duizelig |
draaiachtig:
draaiachtig (Q240p Lauw)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
dāwə (Q240p Lauw)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šei̯ǝ (Q240p Lauw)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19657 |
dweilen |
opwassen:
opwassen (Q240p Lauw)
|
Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N105 (2000)]
III-2-1
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
eau de cologne (Q240p Lauw)
|
Eau de cologne. Reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 114 (2002)]
III-1-3
|