20394 |
echtgenoot |
man:
man (Q240p Lauw)
|
man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (Q240p Lauw)
|
vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
eczema:
eczema (Q240p Lauw)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (eczeem, uitslag, (haar)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20145 |
een blauwtje lopen |
heeft zijn bon gekregen:
heeft zijn bon gekregen (Q240p Lauw)
|
Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20941 |
een boterham smeren |
een boter smeren:
en butər smēͅrə (Q240p Lauw)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
iɛ. (Q240p Lauw),
ęi̯ǝ (Q240p Lauw),
īǝ (Q240p Lauw)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
huren (Q240p Lauw)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
dragen (Q240p Lauw)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
enne reeng op genne groond trekken (Q240p Lauw),
oo is kort
ene reeng op den groond treikken (Q240p Lauw)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
graoven (Q240p Lauw)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|