e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lauw

Overzicht

Gevonden: 1668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Lauw), hinken: /  henken (Lauw) / [SND (2006)] III-3-2
hinkelen: hinkelspel hinkspel: hinkspeel (Lauw) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: hénken (Lauw) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken briezen, briesen: brīzǝ (Lauw) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schikkelpaard: /  schikkelpaard (Lauw), sjikkelpjaat (Lauw) / [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hû:t (Lauw) hoed [RND] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyǝ (Lauw), høwǝn (Lauw) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef heurn: jo.n (Lauw), hoef: huf (Lauw, ... ) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe teen: tēnǝ (Lauw) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱ɛj.zǝr (Lauw) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11