26392 |
ijs kappen |
(ijs) kappen:
kapǝ (Q240p Lauw)
|
Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96]
II-3
|
22756 |
ijsbaan |
schamblikbaan:
sjamblikboan (Q240p Lauw)
|
Glijbaan.
III-3-2
|
17942 |
ijsberen |
ijsberen:
ijsberen (Q240p Lauw)
|
Zenuwachtig heen en weer lopen (drentelen, ijsberen, gejaagd). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
ɛj.snø̜̄.gǝl (Q240p Lauw)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
26412 |
ijzeren banden |
ijzeren banden:
ęjzǝrǝ bándǝ (Q240p Lauw),
ęjzǝrǝ bɛ̄.n (Q240p Lauw)
|
IJzeren banden waarmee het uiteinde van de molenboom wordt versterkt teneinde klieven van het hout tegen te gaan. Zie ook afb. 74. [Jan 75; Coe 67; Grof 90]
II-3
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gā.fǝl (Q240p Lauw)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
26357 |
ijzeren schroef van de sluisdeur |
boulon:
(mv)
būlǫns (Q240p Lauw),
bout:
bǫwt (Q240p Lauw)
|
IJzeren schroef waarmee de planken van de sluisdeur aan elkaar zijn bevestigd. Zie ook het lemma ɛpin van de sluisdeurɛ.' [Coe 24; Grof 57]
II-3
|
17846 |
in beweging komen |
op gang komen:
op gank komen (Q240p Lauw)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kisten (Q240p Lauw)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
stompen:
stoemp (Q240p Lauw)
|
Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|