e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lauw

Overzicht

Gevonden: 1668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostganger kostganger: kousgenger (Lauw) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kərmənōͅt (Lauw), kotelet: koͅtəleͅtə (Lauw) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koudvuur koudvuur: kaad vuur (Lauw) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kouter kouter: kuǫ.tǝr (Lauw), kǭǝ.tǝr (Lauw) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kroag (Lauw) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraaltjes parelingen: pja.liŋə (Lauw) kraaltjes [RND] III-3-2
kraan van de metalen gierton kraan: krō ̞ǝn (Lauw) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraangaten koter: (enk)  kǫt (Lauw), pegelkoter: pigǝlkȳ.tǝr (Lauw) De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178] II-3
krabben kretsen: kretsen (Lauw) Zijn hoofd krabben tegen de jeuk (dabben, kretsen, kratsen). [N 109 (2001)] III-1-2
kreeft kreeft: ook in ZND 28, 048  kreef (Lauw) kreeft [ZND 01 (1922)] III-2-3