21339 |
kostganger |
kostganger:
kousgenger (Q240p Lauw)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kərmənōͅt (Q240p Lauw),
kotelet:
koͅtəleͅtə (Q240p Lauw)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaad vuur (Q240p Lauw)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19621 |
kouter |
kouter:
kuǫ.tǝr (Q240p Lauw),
kǭǝ.tǝr (Q240p Lauw)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kroag (Q240p Lauw)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
parelingen:
pja.liŋə (Q240p Lauw)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krō ̞ǝn (Q240p Lauw)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
26555 |
kraangaten |
koter:
(enk)
kǫt (Q240p Lauw),
pegelkoter:
pigǝlkȳ.tǝr (Q240p Lauw)
|
De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178]
II-3
|
17918 |
krabben |
kretsen:
kretsen (Q240p Lauw)
|
Zijn hoofd krabben tegen de jeuk (dabben, kretsen, kratsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
kreef (Q240p Lauw)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|