20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
geld ook voor alle andere ingevoerde geg. van znd 1a-m
kreentemik (Q240p Lauw)
|
krentenbrood [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kronkel:
kreunkel (Q240p Lauw)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
krĕŭnt (Q240p Lauw)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
kribɛi̯.tǝr (Q240p Lauw)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kri.l (Q240p Lauw),
krī.l (Q240p Lauw)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
21501 |
krijt |
krijt:
krø̜jt (Q240p Lauw),
krɛ̄t (Q240p Lauw)
|
Het krijt waarmee het aantal te malen kiloɛs en de naam van de klant op het molenbord worden genoteerd. In Q 88 telde de molenaar volgens de boeren wel eens teveel. Men noemde dat dubbel schrijven (dø̜bǝl šri.vǝ)(Coenen, pag. 178).' [Coe 246; Grof 277]
II-3
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krioelen (Q240p Lauw)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
kroep (Q240p Lauw)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
krullen:
krollen (Q240p Lauw)
|
Kroeshaar (kroezelen, kroezelhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
lopig:
lyøͅpəx (Q240p Lauw)
|
moerkat, vrouwlijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|