27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (Q240p Lauw)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
26415 |
lager |
blok:
blǫk (Q240p Lauw),
kussen:
kø̜sǝ (Q240p Lauw)
|
Bij watermolens voorzien van een metalen molenas de pan of het lager waarin het uiteinde van de molenas draait. Zie ook het lemma ɛkussenɛ.' [Jan 82; Coe 73]
II-3
|
18147 |
lam |
lam:
loam (Q240p Lauw),
lā.mp (Q240p Lauw)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝ (Q240p Lauw),
lamǝrǝn (Q240p Lauw)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
21578 |
land |
land:
laand (Q240p Lauw)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
21145 |
landauer |
sierkuts:
sirkuts (Q240p Lauw),
trouwkoets:
trawkuts (Q240p Lauw)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
32822 |
landrol |
wel:
węl (Q240p Lauw)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang lèven (Q240p Lauw)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
34614 |
langboom van de wagen |
langwagel:
lā.ŋkwǭ.gǝl (Q240p Lauw)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|