e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lauw

Overzicht

Gevonden: 1668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leegleüeper (Lauw) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: lę̄s (Lauw) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: n leef (Lauw), ne leeh(w) (Lauw) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leiden leiden: lei̯ǝ (Lauw) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lenig lips: lips (Lauw) Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Lauw) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel vos: vous (Lauw) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
leunstoel lenenstoel: lēͅnəstul (Lauw, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
levend vlees onder de huid bloedvlees: bloedvlees (Lauw) Levend vlees onder de huid (het leven, ruw vlees, bloedvlees). [N 109 (2001)] III-1-1
leverpastei pat: pā.tē (Lauw) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3