26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (Q240p Lauw)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
20464 |
lijkbidder |
opbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
opbèjer (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzaadmeel:
līzǭǝtmɛ̄l (Q240p Lauw)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21478 |
liniaal |
regel:
ene regel (Q240p Lauw)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q240p Lauw),
lippen (Q240p Lauw)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lip (Q240p Lauw)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lei̯s (Q240p Lauw)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blǭkǝ (Q240p Lauw)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
33965 |
loenje |
loos:
luǝs (Q240p Lauw)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
lonken:
lonken (Q240p Lauw)
|
Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|