21838 |
heimelijk koffiedrinken |
koffieklatsen:
koffie klaschen (K317p Leopoldsburg)
|
heimelijk kopjes koffie bij elkaar drinken [tontelen, konkelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29323 |
hekel |
egelaar:
ęgǝleǝr (K317p Leopoldsburg),
hekel:
hēkǝl (K317p Leopoldsburg)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|
33770 |
heksenvlechten |
tressen:
trɛsǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.]
I-9
|
33370 |
hekwerk van stalpalen |
ben:
bęn (K317p Leopoldsburg)
|
Het geheel van de stalpalen, de koedrempel en de bovenste kribbeboom, dat de koeienstand van de krib en de voergang scheidt. Omdat het een hekwerk is en omdat er vóór ook wel hooi voor de koeien geworpen wordt, kunnen de benamingen overeenkomen met die voor een ruif. [N 5A, 38; N 4, 60; A 44, 21h]
I-6
|
19915 |
hemel |
hemel:
dn e.ml (K317p Leopoldsburg)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
hɛŋstvø̄lǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
27358 |
hennep |
kemp:
kęi̯mp (K317p Leopoldsburg),
kɛmp (K317p Leopoldsburg),
kennep:
kęnǝp (K317p Leopoldsburg),
kɛmp (K317p Leopoldsburg)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13]
I-5, II-7
|
25151 |
herfstdraden |
herfstdraden:
herfstdraden.
heͅrəfsdroͅdə (K317p Leopoldsburg)
|
herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17779 |
hersenen |
erse:
eses (K317p Leopoldsburg),
hersens:
hersəs (K317p Leopoldsburg)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
21713 |
herstemmen |
herkiezen:
herkiezen (K317p Leopoldsburg)
|
opnieuw stemmen als er bij de eerste stemming geen beslissing valt [balloteren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|