20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
gaan bidden:
gaan bidden (K317p Leopoldsburg),
noden:
znd 32, 71;
nêujé (K317p Leopoldsburg),
verzoeken:
znd 32, 71;
vérzêuké (K317p Leopoldsburg)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
kennen:
kennen (K317p Leopoldsburg)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
zorgen voor:
zorgen voor (K317p Leopoldsburg)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppen (K317p Leopoldsburg)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijken (K317p Leopoldsburg)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
éélə (K317p Leopoldsburg)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
äsmøts (K317p Leopoldsburg)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
ijskegels.
ēͅskègəls (mv.) (K317p Leopoldsburg)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
ijver (K317p Leopoldsburg)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
vlijtig:
vlijtig (K317p Leopoldsburg)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|