22311 |
katapult |
gaffel:
gaffel (K317p Leopoldsburg),
katapult:
katapuul (K317p Leopoldsburg),
rek:
rek (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
23213 |
katholiek |
kadodder:
sjwa: cf. engelse not, nederlandse modder
kḁdədər (K317p Leopoldsburg),
kattenkop:
deprivatief
kḁtəkoͅp (K317p Leopoldsburg)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katuǝn (K317p Leopoldsburg)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
33453 |
kattegat |
kattegat:
katǝgat (K317p Leopoldsburg)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
kraai:
kraaəj (K317p Leopoldsburg)
|
kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
knabbelen:
knabbələ (K317p Leopoldsburg)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33781 |
keel |
keel:
kēl (K317p Leopoldsburg)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
stro.t (K317p Leopoldsburg),
strōt (K317p Leopoldsburg)
|
strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
strot:
stroot (K317p Leopoldsburg)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
pijn in zijn keel:
pɛ.n in zəŋ ke.l (K317p Leopoldsburg)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|