19677 |
kleerkast |
kleerkast:
klīərkas (K317p Leopoldsburg)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kest (K317p Leopoldsburg)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
24446 |
kleerluis |
kleerluis:
kliərlø͂ͅs (K317p Leopoldsburg)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klīrmǭkǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
29606 |
klei, leem |
klei:
klē̜ (K317p Leopoldsburg)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
24923 |
kleigrond |
harde leemgrond:
heͅtə līəmgroͅnt (K317p Leopoldsburg),
klei:
klēͅ (K317p Leopoldsburg),
regenzand:
rēͅnzant (K317p Leopoldsburg)
|
bruine, taaie Limburgse klei, vooral langs hellingen (kleefaarde?) [N 27 (1965)] || harde (leem)laag die het water slecht doorlaat [N 27 (1965)] || kleigrond, de vruchtbare grondsoort langs rivieren, beken en in polders (klei, leem, kommel?) [N 27 (1965)]
III-4-4
|
33746 |
klein paard |
ardeens paardje:
ardēnsǝ (K317p Leopoldsburg),
ardennais:
ardǝ`nę (K317p Leopoldsburg),
dobbele pony, poney:
dǫbǝlǝ pǫnē (K317p Leopoldsburg),
pony, poney:
pǫnē (K317p Leopoldsburg)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleengeld (K317p Leopoldsburg),
kleͅjgəlt (K317p Leopoldsburg),
wisselgeld:
wisselgeld (K317p Leopoldsburg)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
32013 |
klemgereedschap |
lijmtuig:
lē̜mtø̜jǝx (K317p Leopoldsburg),
spantuig:
spantø̜jǝx (K317p Leopoldsburg)
|
De algemene benaming voor het span- en klemgereedschap zoals dat door timmerlui en andere houtbewerkers wordt gebruikt bij het lijmen of aan de werkbank. [N 53, 215]
II-12
|
32021 |
klemmen |
caleren:
kalērǝ (K317p Leopoldsburg),
ineenpitsen:
enijǝnpetsǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a]
II-12
|