31704 |
kliefhamer |
kliefhamer:
kliefhamer (K317p Leopoldsburg)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klieərə (K317p Leopoldsburg),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klieren in den hals (K317p Leopoldsburg)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
klieven:
klieven (K317p Leopoldsburg),
klievə (K317p Leopoldsburg)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|
17736 |
klinken |
van zijn tak maken:
van zennən tak maokə (K317p Leopoldsburg)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
[sic]
de kningel van de bel (K317p Leopoldsburg)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
blok:
blok (K317p Leopoldsburg),
blǫk (K317p Leopoldsburg),
klomp:
kloͅmp (K317p Leopoldsburg),
klǫmp (K317p Leopoldsburg)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klontərə (K317p Leopoldsburg)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23281 |
klooster |
klooster:
ə kluəstər (K317p Leopoldsburg)
|
Een klooster. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
19405 |
klopper, garde |
klopper:
kloppər (K317p Leopoldsburg)
|
Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18120 |
kloven |
kloven:
kleuf (K317p Leopoldsburg)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|