20368 |
koppelen |
koppelen:
koppelen (K317p Leopoldsburg)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19325 |
koppig |
koppig:
koppig (K317p Leopoldsburg),
ook materiaal znd 28, 31
koppəg (K317p Leopoldsburg),
steeg:
stēx (K317p Leopoldsburg)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
koppen:
koppen (K317p Leopoldsburg)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34220 |
koptouw |
koezeel:
kujziǝl (K317p Leopoldsburg)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kōrǝblum (K317p Leopoldsburg)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
kornoelje:
kroelje (K317p Leopoldsburg)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
koͅrsē (K317p Leopoldsburg)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
bros:
bros (K317p Leopoldsburg)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18361 |
kort onderrokje |
suppetje:
(sippeke) [sic]
sepəkə (K317p Leopoldsburg)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
staart:
stetə (K317p Leopoldsburg),
staarten
stette (K317p Leopoldsburg)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|