18287 |
korte broek |
korte broek:
korte broek (K317p Leopoldsburg)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
vespabot:
vespabot (K317p Leopoldsburg),
vespaboͅt (K317p Leopoldsburg)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
caleontje (<fr.):
Calsonneke.
kalsoͅnəkə (K317p Leopoldsburg)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (K317p Leopoldsburg)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21132 |
korter maken |
binnendoor rijden:
binnen door rijden (K317p Leopoldsburg)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
knippen:
knepǝn (K317p Leopoldsburg),
kortwieken:
kętwikǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
34078 |
kossem |
lel:
lɛl (K317p Leopoldsburg)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kostbaar (K317p Leopoldsburg)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (K317p Leopoldsburg)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostganger (K317p Leopoldsburg),
logist:
loͅgist (K317p Leopoldsburg)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|