19105 |
kwezel |
begijntje:
begenke (K317p Leopoldsburg),
gek:
’n gek (K317p Leopoldsburg),
kwezel:
wat een kwezel (K317p Leopoldsburg)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
ziejəvər (K317p Leopoldsburg)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21833 |
kwinkslag |
slag:
slag (K317p Leopoldsburg)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (K317p Leopoldsburg)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
19032 |
l |
ambetant:
ambetant (K317p Leopoldsburg)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33324 |
l-vormige hoeve |
dwarshuis:
du̯ęshø̜̄s (K317p Leopoldsburg)
|
Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c]
I-6
|
24925 |
laag grond |
couche (fr.):
koers (K317p Leopoldsburg),
koes (K317p Leopoldsburg),
Opm. meer in de betekenis van een laag verf.
koeš (K317p Leopoldsburg),
laag:
laag (K317p Leopoldsburg),
schaal:
ps. omgespeld volgens Frings.
schal (K317p Leopoldsburg)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
bruk (K317p Leopoldsburg)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
diepte:
diepte (K317p Leopoldsburg),
laagte:
liǝxtǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
24940 |
laagveen |
moergrond:
murgroͅnt (K317p Leopoldsburg)
|
veen, veengrond (moer) [N 27 (1965)]
III-4-4
|