e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwezel begijntje: begenke (Leopoldsburg), gek: ’n gek (Leopoldsburg), kwezel: wat een kwezel (Leopoldsburg) Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)] III-3-3
kwijl zever: ziejəvər (Leopoldsburg) Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] III-1-1
kwinkslag slag: slag (Leopoldsburg) een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)] III-3-1
kwispelstaarten kwispelen: kwispele (Leopoldsburg) kwispelstaarten [ZND 29 (1938)] III-2-1
l ambetant: ambetant (Leopoldsburg) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
l-vormige hoeve dwarshuis: du̯ęshø̜̄s (Leopoldsburg) Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c] I-6
laag grond couche (fr.): koers (Leopoldsburg), koes (Leopoldsburg), Opm. meer in de betekenis van een laag verf.  koeš (Leopoldsburg), laag: laag (Leopoldsburg), schaal: ps. omgespeld volgens Frings.  schal (Leopoldsburg) laag (znw.) [ZND 29 (1938)] III-4-4
laaggelegen weidegrond broek: bruk (Leopoldsburg) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap diepte: diepte (Leopoldsburg), laagte: liǝxtǝ (Leopoldsburg) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
laagveen moergrond: murgroͅnt (Leopoldsburg) veen, veengrond (moer) [N 27 (1965)] III-4-4