e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luier pisdoek: pesduk (Leopoldsburg) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luieren luieren: luieren (Leopoldsburg) zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luifel? [idem?] plisstje (<fr.): Plissékens.  plisēkəs (Leopoldsburg) luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
luilak lamzak: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  lamzak (Leopoldsburg), luiaard: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luierd (Leopoldsburg), luierik: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  leujerik (Leopoldsburg) luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4
luisteren luisteren: goed ləstrən (Leopoldsburg), lèùstərə (Leopoldsburg), ləstərə (Leopoldsburg) [N 84 (1981)]goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)] III-1-1
lurken zabberen: zabbərə (Leopoldsburg) lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
lusten goesting hebben: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  goesting hebben (Leopoldsburg), mogen: meugə (Leopoldsburg) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)] III-2-3
maag maag: moach (Leopoldsburg) maag [maach, maacht] [N 10 (1961)] III-1-1
maaibalk snijbalk: snɛbalǝk (Leopoldsburg) De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.] I-3
maaien maaien: majǝ (Leopoldsburg), māi̯ǝ(n) (Leopoldsburg), mǭi̯ǝ (Leopoldsburg) Een zwaaiende beweging met de schaaf maken waardoor het hout ongelijk geschaafd wordt. [N 53, 118] || Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.] I-3, II-12