33830 |
mager paard |
bik:
bek (K317p Leopoldsburg)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
17555 |
mager worden |
vermageren:
vərmaogərə (K317p Leopoldsburg)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
magere koe:
mǭgǝr kui̯ (K317p Leopoldsburg)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
ma`i̯is (K317p Leopoldsburg)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
zeeg:
zēx (K317p Leopoldsburg)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
20205 |
man |
man:
man (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg),
vent:
dī[ə} veͅnt (K317p Leopoldsburg),
dīə vēͅnt (K317p Leopoldsburg),
isdī[ə}vēŋt ī[e} (K317p Leopoldsburg),
isdīəvēntīə (K317p Leopoldsburg)
|
die man [ZND A2 (1940sq)] || is die man hier ? [ZND A2 (1940sq)] || man [RND], [RND]
III-3-1
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (K317p Leopoldsburg)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknop:
manchetknopen (K317p Leopoldsburg)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
mant (K317p Leopoldsburg),
maǝnt (K317p Leopoldsburg)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mǭnǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|