22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhouwer (K317p Leopoldsburg)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
32123 |
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts |
sculptuurbeitel:
skøltø̄rbęjtǝl (K317p Leopoldsburg)
|
In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f]
II-12
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (K317p Leopoldsburg)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bieën (K317p Leopoldsburg),
schenk:
sjonk (K317p Leopoldsburg),
schenkel:
schenkel (K317p Leopoldsburg)
|
benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
bereklauwen (hebben):
bērǝklāvǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
slechterik:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
slechterik (K317p Leopoldsburg)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
beet:
beet (K317p Leopoldsburg)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18536 |
bef |
devantje (<fr.):
devantke (K317p Leopoldsburg)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
begeerlijk (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)] || sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18885 |
begeren |
begeren:
begeren (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)] || sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|