30091 |
muur |
muur:
mȳr (K317p Leopoldsburg)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flier:
2x
flier (K317p Leopoldsburg),
flierenbloem:
-
flier(e)bloem (K317p Leopoldsburg),
floers:
wellicht meervoud
floers (K317p Leopoldsburg),
violier:
-
violier (K317p Leopoldsburg),
vlier:
2x
vlier (K317p Leopoldsburg)
|
muurbloem
III-4-3
|
30205 |
muurplaat |
muurplaat:
mȳrplǭt (K317p Leopoldsburg)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
30178 |
muurstijlen |
stijlen:
stē̜lǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrument (K317p Leopoldsburg)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (K317p Leopoldsburg)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
28708 |
naaien |
naaien:
nǭjǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
bloot (K317p Leopoldsburg),
blūət (K317p Leopoldsburg)
|
bloot [ZND A2 (1940sq)] || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24842 |
naaldbomen |
naaldboom:
naaldboom (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe noemt u: de bomen die naalden hebben i.p.v. bladeren (naaldboom, kegeldrager, etc.?) [N 75 (1975)]
III-4-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (K317p Leopoldsburg),
haar-om:
hār um (K317p Leopoldsburg),
haar-op:
hār ǫp (K317p Leopoldsburg
[(links en vooruit)]
),
haar-u:
hār y (K317p Leopoldsburg)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|