19267 |
onnozel persoon |
ezel:
ezel (K317p Leopoldsburg),
onnozelaar:
onnozelaar (K317p Leopoldsburg),
stommerik:
stommerik (K317p Leopoldsburg),
uil:
uil (K317p Leopoldsburg)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnozele kinderen (K317p Leopoldsburg)
|
De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19279 |
onrustig persoon |
onrustige, een -:
onrustige (K317p Leopoldsburg)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onschuldig:
onschuldig (K317p Leopoldsburg)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig:
driftig (K317p Leopoldsburg)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25175 |
onstuimige lucht |
grillige lucht:
grellige lucht.
greͅləgə løxt (K317p Leopoldsburg)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21901 |
ontberen |
derven:
derven (K317p Leopoldsburg)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
diep uitgraven:
dip øtgrǭvǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontsteeking (K317p Leopoldsburg)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21688 |
ontvangen |
ontvangen:
ontvangen (K317p Leopoldsburg)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|