18810 |
oplettend |
waakzaam:
waakzaam (K317p Leopoldsburg)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gɛlṭ updű.n (K317p Leopoldsburg),
updun (K317p Leopoldsburg)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opbinden:
opbɛ̄nǝ (K317p Leopoldsburg),
vlechten:
vlɛxtǝ (K317p Leopoldsburg)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (K317p Leopoldsburg)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18959 |
oprecht |
oprecht:
oprecht (K317p Leopoldsburg)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21157 |
oprit |
oprit:
oprit (K317p Leopoldsburg)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19426 |
opruimen |
oprommelen:
oproemələ (K317p Leopoldsburg)
|
Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19321 |
opscheppen |
stoefen:
stoefen (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19322 |
opschepper |
blazer:
mar.: opschepper?
blazer (K317p Leopoldsburg)
|
vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opschèùvə (K317p Leopoldsburg)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|