33568 |
peterselie |
peterselie:
pittersille (K317p Leopoldsburg)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
21734 |
pezerik |
cravache (fr.):
cravache (K317p Leopoldsburg),
pees:
pēs (K317p Leopoldsburg),
pezerik:
pēsǝrek (K317p Leopoldsburg),
zwezerik:
zwēzǝrek (K317p Leopoldsburg)
|
De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
II-12, III-3-1
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakezeren (K317p Leopoldsburg)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22424 |
pijl |
pijl:
pijl (K317p Leopoldsburg)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pae.n (K317p Leopoldsburg)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
krààmp (K317p Leopoldsburg)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
papillote (fr.):
papillot (K317p Leopoldsburg)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
33055 |
pikbinder |
bindmachine:
bęn[machine] (K317p Leopoldsburg)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
17670 |
pink |
pink:
pink (K317p Leopoldsburg)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22365 |
pinkelen |
kiskassen:
kiskassen (K317p Leopoldsburg),
kiskasə (K317p Leopoldsburg)
|
Het spel waarbij een stokje dat aan beide kanten aangepunt is, met een langere stok omhoog- en weggeslagen wordt [kiskassen, kallen, pinkelen, pinkeren, giezen, klink spelen, -doen, -slagen, hillen, lillen, kisslagen, kissen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij een stokje, aan beide einden gescherpt, met een andere langere stok eerst omhoog en dan weggeslagen wordt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|