33573 |
postelein |
porselein:
porselein (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg),
postelein:
poselein (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg),
posselēīi̯n (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
postkoets:
postkoets (K317p Leopoldsburg)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
timbre (fr.):
tember (K317p Leopoldsburg)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33171 |
poten |
planten:
plantǝ (K317p Leopoldsburg)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
21521 |
potlood |
potlood:
potlood (K317p Leopoldsburg)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18833 |
potsachtig |
belachelijk:
cf. VD s.v. "potsachtig"kluchtig, grappig
belachelijk (K317p Leopoldsburg)
|
lachwekkend, met minder fijnzinnige humor [grollig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (K317p Leopoldsburg)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
21525 |
potten? |
potten:
potten (K317p Leopoldsburg)
|
op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝn˱bākǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
21834 |
praatje |
foefje:
foefke (K317p Leopoldsburg)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|