e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schapestal, schaapskooi schapekooi: sxǭpǝkūi̯ (Leopoldsburg) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnierbeitel kantbeitel: kānt˱bęjtǝl (Leopoldsburg), pivotbeitel: pivø̜bęjtǝl (Leopoldsburg) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
scharrelen dabben: dabǝ (Leopoldsburg) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schatten schatten: schatten (Leopoldsburg) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schaven schaven: sxǭvǝ (Leopoldsburg) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaven met de fijne blokschaaf opschaven: ǫpsxǭvǝ (Leopoldsburg) Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96] II-12
schaven met de ruwe blokschaaf voorschaven: vø̄rsxǭvǝ (Leopoldsburg) Hout ruwweg voorschaven door middel van een ruwe blokschaaf zonder keerbeitel. Om het hout glad af te werken wordt het daarna nog met de fijne blokschaaf bewerkt. Zie ook de volgende twee lemmata. [N 53, 91] II-12
schaven met de tandschaaf grof maken: grǫf mǭkǝ (Leopoldsburg), inkretsen: enkrɛtsǝ (Leopoldsburg), ruwen: rȳwǝ (Leopoldsburg) Te lijmen houtoppervlakken met behulp van een tandschaaf van fijne ribbeltjes voorzien. Op deze wijze ontstaat een betere lijmhechting. [N 53, 97] II-12
schaven met de vandiktebank door laten lopen: dø̄r lātǝ lūǝpǝ (Leopoldsburg), van breedte lopen: van brijɛtǝ lūǝpǝ (Leopoldsburg), van dikte lopen: van dektǝ lūǝpǝ (Leopoldsburg) Een stuk hout bewerken met de vandiktebank. Het onder A geplaatste begrip is een benaming voor de bewerking in het algemeen, ongeacht de positie van het te bewerken hout in de machine. Onder B zijn de termen opgenomen die het gelijkschaven van de grootste vlakken van het werkstuk betreffen; het krijgt zo dus zijn gewenste dikte. Onder C zijn de benamingen bijeengeplaatst die betrekking hebben op het schaven van de smalle kanten van het werkstuk, dat op deze wijze zijn juiste breedte krijgt. [N 53, 108a-b] II-12
schaven met de voorloper voorlopen: vø̄rlōpǝ (Leopoldsburg) Hout ruw afschaven met de voorloper. [N 53, 92; monogr.] II-12