33402 |
schapestal, schaapskooi |
schapekooi:
sxǭpǝkūi̯ (K317p Leopoldsburg)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
31910 |
scharnierbeitel |
kantbeitel:
kānt˱bęjtǝl (K317p Leopoldsburg),
pivotbeitel:
pivø̜bęjtǝl (K317p Leopoldsburg)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
21432 |
schatten |
schatten:
schatten (K317p Leopoldsburg)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31807 |
schaven |
schaven:
sxǭvǝ (K317p Leopoldsburg)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
31828 |
schaven met de fijne blokschaaf |
opschaven:
ǫpsxǭvǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96]
II-12
|
31826 |
schaven met de ruwe blokschaaf |
voorschaven:
vø̄rsxǭvǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Hout ruwweg voorschaven door middel van een ruwe blokschaaf zonder keerbeitel. Om het hout glad af te werken wordt het daarna nog met de fijne blokschaaf bewerkt. Zie ook de volgende twee lemmata. [N 53, 91]
II-12
|
31832 |
schaven met de tandschaaf |
grof maken:
grǫf mǭkǝ (K317p Leopoldsburg),
inkretsen:
enkrɛtsǝ (K317p Leopoldsburg),
ruwen:
rȳwǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Te lijmen houtoppervlakken met behulp van een tandschaaf van fijne ribbeltjes voorzien. Op deze wijze ontstaat een betere lijmhechting. [N 53, 97]
II-12
|
31873 |
schaven met de vandiktebank |
door laten lopen:
dø̄r lātǝ lūǝpǝ (K317p Leopoldsburg),
van breedte lopen:
van brijɛtǝ lūǝpǝ (K317p Leopoldsburg),
van dikte lopen:
van dektǝ lūǝpǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Een stuk hout bewerken met de vandiktebank. Het onder A geplaatste begrip is een benaming voor de bewerking in het algemeen, ongeacht de positie van het te bewerken hout in de machine. Onder B zijn de termen opgenomen die het gelijkschaven van de grootste vlakken van het werkstuk betreffen; het krijgt zo dus zijn gewenste dikte. Onder C zijn de benamingen bijeengeplaatst die betrekking hebben op het schaven van de smalle kanten van het werkstuk, dat op deze wijze zijn juiste breedte krijgt. [N 53, 108a-b]
II-12
|
31834 |
schaven met de voorloper |
voorlopen:
vø̄rlōpǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Hout ruw afschaven met de voorloper. [N 53, 92; monogr.]
II-12
|