e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwx sneeuw: snêef (Leopoldsburg), sneeuw.  sniw (Leopoldsburg) sneeuw [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
sneuvelen sneuvelen: sneuvelen (Leopoldsburg) in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] III-3-1
snijmes trekijzer: tręk˱ęjzǝr (Leopoldsburg) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijwonde snee: snee (Leopoldsburg, ... ) Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)] || Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
snikken snikken: snikke (Leopoldsburg) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepgoed sneuk: sneuk (Leopoldsburg) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje sneuk: sneuk (Leopoldsburg) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snotneus drupneus: drupneus (Leopoldsburg), snotneus: snotneus (Leopoldsburg) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2, III-1-4
snotteren snotteren: snottərə (Leopoldsburg) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2
snuifje snuifje: snêûfkə (Leopoldsburg) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3