21858 |
snuisterij |
prulletje:
prulleke (K317p Leopoldsburg)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snurke (K317p Leopoldsburg)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18971 |
sober |
sober:
sober (K317p Leopoldsburg)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20512 |
soepvlees |
bouilli:
bŏĕjie (K317p Leopoldsburg)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31931 |
soevereinboor |
soeverein:
sufręjn (K317p Leopoldsburg)
|
Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.]
II-12
|
18196 |
sok |
manssok:
mansok (K317p Leopoldsburg),
mansoͅk (K317p Leopoldsburg)
|
sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
elastiek:
elastèk (K317p Leopoldsburg),
eͅlastek (K317p Leopoldsburg)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldu.t (K317p Leopoldsburg)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
leger:
leger (K317p Leopoldsburg),
piotten:
Gewoon.
pijotə (K317p Leopoldsburg),
soldaten:
suldu.tə (K317p Leopoldsburg)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
21739 |
soorten soldaten |
piot:
Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.
piot (K317p Leopoldsburg)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|