19359 |
spotten |
zwanzen:
zwanzen (K317p Leopoldsburg),
Van Dale: zwanzen, (gew.) grappen vertellen; streken uithalen.
zwanzen (K317p Leopoldsburg)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
ni ɛt klapə (K317p Leopoldsburg),
klemtoon op kla
nie hët klappe (K317p Leopoldsburg)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
spr"k (K317p Leopoldsburg),
ən spr"k (K317p Leopoldsburg)
|
een spreuk [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
17591 |
sproeten |
sproeten:
sproete (K317p Leopoldsburg)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkələ (K317p Leopoldsburg)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertelselke (K317p Leopoldsburg)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18066 |
spruw |
spruw:
sprûûw (K317p Leopoldsburg)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spèùtə (K317p Leopoldsburg)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spikbak:
spiejəkbàk (K317p Leopoldsburg)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21526 |
staal |
chantillon (fr.):
echantillon (K317p Leopoldsburg)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|