e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stapvoets gaan stappen: stapǝ (Leopoldsburg) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
station statie (<lat.): statie (Leopoldsburg) de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)] III-3-1
steeg, steegje steeg, steegje: steeg (Leopoldsburg) een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] III-3-1
steek steek: mässtēk (Leopoldsburg), steek (Leopoldsburg), stieək (Leopoldsburg), tuit: Teut.  tø̄t (Leopoldsburg) een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] III-1-2, III-1-3
steek met drie hoeken drietuit: Drieteut.  drät"t (Leopoldsburg) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-3-3
steekbeitel beitel van achttien: bęjtǝl van axtin (Leopoldsburg), beitel van twaalf: bęjtǝl van twǭlǝf (Leopoldsburg), beitel van tweeënhalf: bęjtǝl van twijǝnhalf (Leopoldsburg), steekbeitel: stēk˱bęjtǝl (Leopoldsburg) Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.] II-12
steekguts binnenguts: benǝgøts (Leopoldsburg) Gutsbeitel waarvan de snede zich aan de holle zijde van het blad bevindt. De wagenmaker gebruikt de steekguts onder meer voor het bijwerken van de gaten in de naaf waarin later de spaken worden bevestigd. Zie ook afb. 69. [N 53, 39a-c; N G, 26a] II-12
steekpasser ajusteurspasser: ašǝtø̄rspasǝr (Leopoldsburg), boogpasser: boogpasser (Leopoldsburg), passer: passer (Leopoldsburg), steekpasser: steekpasser (Leopoldsburg) Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.] II-12
steekspijker gedreven nagel: gǝdrēvǝ nǭgǝl (Leopoldsburg) Schuin ingeslagen spijker die dient om een houtverbinding sterker samen te trekken. [N 53, 152d] II-12
steelschaaf stokschaaf: stǫksxǭf (Leopoldsburg) Een schaaf met een steel die aan de bovenzijde is voorzien van een houten handvat en aan de onderzijde van een ijzeren vork, waarin de zool van de schaaf geklemd zit. De zool scharniert in de bevestigingspunten van de vork. De steelschaaf wordt gebruikt om ronde of boogvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 50. [N G, 38a, add.; N 53, 62, add.] II-12