19308 |
stiekem |
heimelijk:
heimelijk (K317p Leopoldsburg),
steels:
steels (K317p Leopoldsburg)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19327 |
stijfkop |
keikop:
kei kop (K317p Leopoldsburg),
koppigaard:
ook materiaal znd 28, 31
koͅpeͅgərt (K317p Leopoldsburg),
stijfkop:
stijfkop (K317p Leopoldsburg)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppig [ZND 01 (1922)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (K317p Leopoldsburg)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stɛsɛlpap (K317p Leopoldsburg)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaat:
mȳrplǭt (K317p Leopoldsburg)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
18014 |
stikken |
de stiksteek doen:
dǝ stekstēk dūn (K317p Leopoldsburg),
stikken:
stikkə (K317p Leopoldsburg)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (K317p Leopoldsburg)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinkə (K317p Leopoldsburg)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
stinkers:
stinkers (K317p Leopoldsburg),
wrattenkruid:
vrattĕkrø͂ͅt (K317p Leopoldsburg),
wrattekruid (K317p Leopoldsburg)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
poest:
pǫst (K317p Leopoldsburg),
stronk:
stroŋk (K317p Leopoldsburg)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|