31871 |
vlakbank |
vlakbank:
vlak˱baŋk (K317p Leopoldsburg)
|
Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b]
II-12
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlam (K317p Leopoldsburg)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hǭgǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
33288 |
vlasbraak |
zwingel:
zweŋǝl (K317p Leopoldsburg)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
17751 |
vlechten |
tressen (<fr.):
WNT: tres, Afl. tressen: vlechten, inz. van haar.
tressen (K317p Leopoldsburg)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
30183 |
vlechtlatten |
vislatten:
veslatǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
wissen:
wesǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
voorborst:
vø̄rbø̜st (K317p Leopoldsburg)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛ̄i̯skuu̯ (K317p Leopoldsburg)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
moͅj (K317p Leopoldsburg)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|